1. Voortplanting, anticonceptie en trombose
Primaire geslachtskenmerken
Jongens en meisjes verschillen in uiterlijk en lichaamsbouw.
Al bij de geboorte zie je aan de primaire geslachtskenmerken of iemand een jongen of meisje is.
- Jongens: penis en balzak.
- Meisjes: schaamlippen en vagina.
Let op: Niet iedereen heeft alleen mannelijke of vrouwelijke geslachtskenmerken. Sommige mensen worden geboren met kenmerken van beide. Dit heet intersekse.

Secundaire geslachtskenmerken
Vanaf de puberteit ontstaan door hormonen de secundaire geslachtskenmerken.
Deze verschillen per persoon:
- Jongens: baardgroei, lagere stem, gespierder lichaamsbouw.
- Meisjes: borsten, bredere heupen, rondere lichaamsvormen
- Bij beiden: okselhaar en schaamhaar.

Het mannelijk voortplantingsstelsel (1)
Het voortplantingsstelsel van de man bestaat uit meerdere organen:
- Teelballen: produceren zaadcellen en het hormoon testosteron.
- Bijballen: tijdelijke opslag van zaadcellen.
- Zaadleiders: vervoeren zaadcellen richting prostaat.

Het mannelijk voortplantingsstelsel (2)
Het voortplantingsstelsel van de man bestaat verder nog uit:
- Zaadblaasjes en prostaat: voegen vocht toe aan de zaadcellen → sperma.
- Urinebuis: voert zowel sperma als urine af via de penis.
- Penis: brengt sperma bij geslachtsgemeenschap in de vagina.

Het vrouwelijk voortplantingsstelsel
De meeste voortplantingsorganen van de vrouw liggen in de onderbuik:
- Eierstokken: maken eicellen aan. Vanaf de puberteit komt elke maand meestal één eicel vrij (ovulatie).
- Eileiders: vervoeren de eicel richting de baarmoeder. Hier vindt ook de bevruchting plaats.
- Baarmoeder: gespierde holte waarin een embryo kan groeien.
- Vagina: ingang naar de baarmoeder en geboortekanaal.
- Schaamlippen: beschermen de ingang van de vagina.

Bevruchting en innesteling
Bij geslachtsgemeenschap komt sperma in de vagina.
Zaadcellen zwemmen via de baarmoeder naar de eileiders.
In een eileider kan een zaadcel versmelten met een eicel: de bevruchting.
De bevruchte eicel deelt zich meerdere keren en vormt een klompje cellen.
Dit klompje wordt naar de baarmoeder vervoerd en kan zich daar innestelen in het baarmoederslijmvlies.
Bij innesteling begint een zwangerschap.

Menstruatie en menstruatiecyclus (1)
Als er geen bevruchting plaatsvindt, wordt de eicel afgebroken en het baarmoederslijmvlies afgestoten: dit is de menstruatie.
De menstruatiecyclus duurt gemiddeld 28 dagen:
- Dag 1: start menstruatie.
- Rond dag 14: ovulatie.
- Dag 28: nieuwe menstruatie, tenzij er een bevruchting is.

Anticonceptie
Wil je geen zwangerschap?
Dan gebruik je voorbehoedsmiddelen.
Voorbeelden:
- Condoom: houdt zaadcellen tegen.
- Pil: zorgt dat er geen eicel vrijkomt.
Wist je dat…
sommige meiden ook de pil gebruiken, omdat het helpt tegen een onregelmatige of pijnlijke menstruatie?

Menstruatie en menstruatiecyclus (2)
De menstruatiecyclus wordt geregeld door hormonen uit de hypofyse en eierstokken.
Deze hormonen zorgen voor:
- Het rijpen van eicellen.
- Het op gang brengen van de ovulatie.
- De opbouw en afbraak van het baarmoederslijmvlies.

Anticonceptie voorkomt zwangerschap.
Er zijn hormonale en niet-hormonale methoden, zoals:
- De pil
- Het condoom
- Het spiraaltje
- Het hormoonstaafje
- De prikpil
Niet alle methoden zijn even betrouwbaar. Alleen het condoom beschermt ook tegen soa’s.
Sommige meisjes gebruiken hormonale anticonceptie ook om een onregelmatige of pijnlijke menstruatie te verminderen.

De werking van de pil
De combinatiepil is de pil die het vaakst wordt gebruikt.
Er zitten twee hormonen in: oestrogeen en progestageen.
- Progestageen voorkomt een zwangerschap door de eisprong te remmen.
- Oestrogeen zorgt voor een regelmatige menstruatie en een stabielere cyclus.
Meestal slik je de pil drie weken lang, gevolgd door een stopweek met een bloeding.
Er zijn ook pillen zonder stopweek: die slik je door.
De pil maakt de menstruatie vaak regelmatiger en minder pijnlijk.

De pil en trombose
De hormonen in de combinatiepil beïnvloeden de samenstelling van het bloed.
Hierdoor neemt de stollingsneiging toe.
Dit verhoogt het risico op het ontstaan van een ongewenst bloedpropje: trombose.
Bij 2 tot 5 vrouwen per dag in Nederland ontstaat trombose door pilgebruik.
Het risico is hoger bij vrouwen met andere risicofactoren zoals een erfelijke aanleg of roken.

Wat is trombose?
Normaal stolt bloed alleen bij een wond. Bij trombose ontstaat een ongewenst stolsel (bloedprop) zonder verwonding. Of het bloed blijft stollen terwijl de wond al dicht is.
Dit stolsel kan een bloedvat (ader of slagader) gedeeltelijk of volledig afsluiten.
Hierdoor stroomt het bloed niet goed door, wat kan leiden tot ernstige gevolgen en in sommige gevallen levensbedreigend zijn.

Gevolgen van trombose
Bij gebruik van de pil neemt het risico op bepaalde vormen van trombose iets toe, vooral in de benen, longen of hersenen. De klachten verschillen per locatie van het stolsel:
- Trombosebeen (been): zwelling, roodheid en pijn.
- Longembolie (longen): benauwdheid en pijn op de borst.
- Sinustrombose (hersenen): hevige hoofdpijn die snel erger wordt en moeilijk te verdragen is.
Tot de helft van de mensen houdt langdurige klachten na een trombose. In zeldzame gevallen kan trombose dodelijk zijn.
Vroege herkenning is belangrijk voor een goede behandeling.

Risicofactoren voor trombose (1)
Je hebt meer kans op trombose bij:
- Lang stilzitten of liggen.
Bijvoorbeeld tijdens een vliegreis, of na een operatie, wanneer je bijvoorbeeld een gipsbeen hebt. Dan stroomt je bloed langzamer.
Na een operatie krijg je soms een prik met bloedverdunners. - De pil.
De meeste anticonceptiepillen vergroten de kans op trombose. - Erfelijke aanleg.
Bijvoorbeeld Factor V Leiden. Hierdoor stolt je bloed sneller dan normaal.

Risicofactoren voor trombose (2)
Je hebt ook meer kans op trombose bij:
- Roken of vapen.
Beschadigen je bloedvaten. - Weinig bewegen, overgewicht en te weinig drinken.
Dan stroomt je bloed minder goed.
Let op: Risico’s tellen op. Bijvoorbeeld: pil + lang zitten = extra risico.

Anticonceptie en het risico op trombose (1)
Niet elk anticonceptiemiddel verhoogt het risico op trombose.
Middelen zonder oestrogeen geven vaak een lager risico op trombose.
Géén verhoogd risico:
- Spiraaltje
- Hormoonstaafje
- Minipil
- Condoom

Anticonceptie en het risico op trombose (2)
Wél verhoogd risico:
- Combinatiepil
- Anticonceptiering of -pleister
En de prikpil?
Over de prikpil is nog niet alles bekend.
Voor mensen die eerder trombose hebben gehad, wordt de prikpil meestal afgeraden.

Wat kun je doen om trombose te voorkomen?
- Beweeg! Sta op en strek je benen.
- Drink genoeg water. 1,5 – 2 liter per dag.
- Eet gezond en gevarieerd.
- Niet roken of vapen.
- Let extra goed op na een operatie.
Soms krijg je prikjes (bloedverdunners) om trombose te voorkomen. - Vraag aan je familie of iemand trombose heeft gehad. Komt het voor? Vertel dit dan aan je huisarts.
- Begin je met de pil? Overleg met je huisarts.
